The US Cannot Neglect the Resistance of Israel and the Saudis

<--

‘De VS kan het verzet van Israël en de Saoedi’s niet veronachtzamen’

Obama hield in 2009 in Caïro een opmerkelijke toespraak, maar hij heeft daar geen bergen mee verzet, schrijft buitenlandcommentator Paul Brill. ‘Het politieke klimaat is terug bij af of zelfs nog een paar graden killer geworden.’

Als je de balans moet opmaken van Barack Obama’s nu bijna vijfjarige presidentschap, wat zijn dan de plussen en de minnen? Roger Simon, de politieke commentator van webmagazine Politico die afgelopen dinsdag in de Amsterdamse Melkweg deze vraag kreeg voorgelegd, kwam met een aantal rake observaties over de presidentiële winst- en verliesrekening, maar op één punt sloeg hij volgens mij de plank mis. Namelijk door Obama’s vermaarde rede in Caïro, waarin hij zijn gehoor een toeschietelijker en deemoediger Amerika voorspiegelde, te bestempelen tot de eerste serieuze handreiking die een Amerikaanse president ooit heeft gedaan naar de islamitische wereld en die dan ook moet worden beschouwd als een uniek gebaar.

Hier wordt de macht van het woord schromelijk overschat. Ja, Obama hield in Caïro een opmerkelijke toespraak, zoals hij vaker heeft geëxcelleerd met een oratorisch kunststuk. Maar heeft hij daarmee de bergen verzet die de doorgang naar een vredelievender, democratischer Midden-Oosten belemmeren? Twee jaar geleden kon nog met enige reden worden betoogd dat Obama met zijn rede in 2009 mede de kiem had gelegd voor wat destijds hoopvol de Arabische Lente werd genoemd. Maar het politieke klimaat is terug bij af of zelfs nog een paar graden killer geworden. De regio is als vanouds in de greep van spanningen en twisten. Het aanzien van de Verenigde Staten in de islamitische wereld is eerder gedaald dan verbeterd.

Geen verbaal hoogstandje

De geschiedenis leert dat aan substantiële toenaderingen meestal geen verbaal hoogstandje te pas komt. Misschien wel de belangrijkste Amerikaanse ‘handreiking’ naar de Arabische wereld dateert van februari 1945, toen president Franklin Roosevelt zijn historische ontmoeting had met Abdel Aziz bin Saud, de stichter en eerste koning van Saoedi-Arabië. De ontmoeting vond plaats aan boord van een Amerikaans oorlogsschip in de Great Bitter Lake, het meer dat halverwege het Suezkanaal is gelegen, en ging voor zowel de Amerikanen als de Saoedi’s gepaard met een enorme cultuurschok, waarover vervolgens smakelijke verhalen de ronde deden. Maar de twee leiders – allebei al op leeftijd en Roosevelt kampend met een snel verslechterende gezondheid – ontwikkelden een goede verstandhouding en smeedden een strategisch bondgenootschap dat, alle wrijvingen ten spijt, meer dan zestig jaar heeft standgehouden en eigenlijk pas sinds kort onder serieuze druk staat.

Nog zo’n niet als zodanig geadverteerde handreiking: de stellingname van president Dwight Eisenhower tegen de Brits-Frans-Israëlische expeditie in de Suezcrisis van 1956. Die kwam niet voort uit een bijzondere genegenheid voor Gamel Abdel Nasser of het Arabische nationalisme. Behalve dat hij was gepikeerd over het feit dat Londen en Parijs een en ander in het geheim hadden bedisseld, vond Eisenhower de operatie maar een rare laat-kolonialistische onderneming, die bovendien militair-strategisch slecht in elkaar zat. Maar wat zijn motieven ook waren, het gevolg van Eisenhowers effectieve pressie op Amerika’s bondgenoten was een ongekende stroom van pro-Amerikaanse uitingen van Arabische zijde. ‘Ik heb nog nooit zoveel complimenten voor de Amerikaanse politiek gekregen’, meldde VN-ambassadeur Henry Cabot Lodge aan het Witte Huis.

Deze twee voorbeelden geven nog eens aan dat belangen en strategische afwegingen belangrijker zijn dan hooggestemde verklaringen. Het is precies ook de reden waarom de weg naar een definitief akkoord tussen de P5+1 (de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland) en Iran nog lang is en veel potentieel fatale bochten kent. Want hoe begrijpelijk en verstandig het ook is om de huidige diplomatieke koers te volgen, feit is dat twee cruciale partners van de VS – Israël en Saoedi-Arabië – vervuld blijven van een intens wantrouwen jegens het bewind in Teheran.

Aankloppen bij het Witte Huis

Israëls bedenkingen trekken altijd de meeste aandacht. Die zijn zeker relevant, al is het maar vanwege de impact op het Amerikaanse Congres, dat een verlichting van de VS-sancties tegen Iran kan blokkeren. Maar de Israëlische positie kent een zwakte doordat het land toch moet aankloppen bij het Witte Huis als er echt groot gevaar dreigt – naar Brussel, Moskou of Beijing bellen heeft dan weinig zin.

Saoedi-Arabië is een ander, misschien wel verontrustender verhaal. Het lijkt erop dat het hard op weg is om zich wel te verzekeren van een alternatieve veiligheidsparaplu. Er zijn sterke aanwijzingen dat met Pakistan de afspraak is gemaakt dat dit land – door Riad de afgelopen twintig jaar ruimhartig voorzien van financiële steun – kernwapens zal leveren aan Saoedi-Arabië op het moment dat de Saoedi’s menen behoefte te hebben aan een dergelijke afschrikkingsmacht. Dit zou ongetwijfeld ook betekenen dat Saoedi-Arabië zich veel minder gelegen laat liggen aan wat de Amerikanen wel of juist niet willen. Met andere woorden: Washington zal vergaande concessies van Iran moeten eisen om te voorkomen dat straks in Riyad het Pakistaanse woord even veel waard is als het Amerikaanse. Dat laatste kan moeilijk worden gezien als een vooruitgang voor de regio.

About this publication