Expedition to Washington

<--

Over ruim twee weken bezoeken premier Balkenende en minister Verhagen president Bush in Washington om over de wereldzaken te praten. Een half jaar later zijn de Amerikaanse verkiezingen, waarna Bush nog tot januari 2009 president blijft en intussen niets meer over de wereldzaken te zeggen heeft. In Amerika heerst de chaos van de verkiezingsstrijd die, zoals het er nu uitziet, ten slotte zal gaan tussen de Republikein John McCain en de Democraat Barack Obama (tenzij Hillary Clinton zich nog wonderbaarlijk weet te herstellen).

Wie dan ook de volgende president zal worden, de Amerikaanse buitenlandse politiek zal aanzienlijk veranderen. McCain heeft kritiek op Bush, maar gelooft wel dat Irak omstreeks 2013 tot een werkbare en weerbare democratie zal zijn hervormd, waardoor daar niet meer dan een klein contingent Amerikaanse troepen voor het toezicht nodig zal zijn. Obama wil alle strijdkrachten zo vlug mogelijk naar huis halen. McCain is tegenstander van alle gesprekken met regimes die hij als radicaal of terroristisch beschouwt; Obama sluit diplomatiek contact met de presidenten Ahmadinejad van Iran en Assad van Syrië niet uit. Een nieuwe buitenlandse politiek is in staat van wording. Geen mens kan zeggen welke vorm die uiteindelijk zal krijgen, maar het is goed als onze ministers in Washington eens poolshoogte gaan nemen.

Het enige probleem waarop we wel een beetje invloed zouden kunnen hebben, is Afghanistan waar ongeveer tweeduizend Nederlandse militairen binnen NAVO-verband in het gevaarlijke Uruzgan opereren. De oorlog daar duurt nu bijna zeven jaar. De meeste van onze bondgenoten hebben, om het vriendelijk te zeggen, geen ontembare strijdlust getoond als het erop aankwam troepen te sturen. Zo’n wonder is dat niet. De toestand is er in voortdurend wisselende vorm altijd chaotisch. Toen Den Haag besloot aan deze oorlog deel te nemen, werd de indruk gewekt dat het om een opbouwmissie zou gaan. De Talibaan keerden terug. Aan ons kleine onderdeel van het front werd het een vechtmissie.

De grote lijnen van de strategie worden bepaald in Washington. Ook daar heersen geen duidelijke denkbeelden over een oplossing. In een artikel in de International Herald Tribune van gisteren wordt een somber beeld geschetst van de toestand. Zijn de Amerikanen en de NAVO aan de winnende hand of zijn ze, gemaskeerd door de optimistische berichten van het moment, bezig zichzelf in een vergeefse oorlog uit te putten? Hoe lang zal het nog duren voor dit land onder een sterke regering een aanvaardbare mate van veiligheid heeft? Geen mens kan er ook maar bij benadering iets over voorspellen. Komt er onder de opvolger van president Bush een nieuwe strategie, welke dan ook, dan zal Den Haag daarop geen invloed hebben. Nederland heeft de mogelijkheid om enige druk uit te oefenen ontijdig weggegeven door eind vorig jaar, zonder enige voorwaarden te stellen, zich te verbinden tot militaire aanwezigheid in Uruzgan tot het einde van 2010. Een serviele bereidwilligheid, vergelijkbaar met de steun die we in 2003 aan de oorlog in Irak gaven.

Meer dan vijf jaar zijn we nu de vrijwel kritiekloze bondgenoot van de machtigste natie ter wereld die onder het bewind van president Bush twee slopende oorlogen voert en al doende gestaag aan macht en aanzien heeft verloren. Onze vorige minister van Buitenlandse Zaken, Ben Bot, heeft een paar keer aan de wijsheid van Washington getwijfeld. Op 5 oktober 2005 vroeg hij zich in een Kamercommissie af of het achteraf bezien wel zo verstandig was geweest de aanval op Irak te beginnen. Een jaar later liet hij weten dat hij zich om de tuin geleid voelde toen hij ontdekte dat minister Rice hem niet de waarheid over de geheime gevangenissen van de CIA had verteld. Bot had gelijk. Hij keerde niet terug in het volgende kabinet. Op zijn plaats zit nu Maxime Verhagen, die zich eens in een interview heeft laten ontvallen dat hij het ‘een genot’ vindt met collega Rice te praten.

Er is een theorie die zegt dat ‘een klein land als Nederland’ zich niet kan veroorloven al te kritisch te zijn, omdat het zijn toegang tot Washington moet bewaren. Hoe is het gesteld met andere kleine landen, België, Noorwegen, Denemarken? En aan het Washington van George W. Bush en de neoconservatieven zal binnen een half jaar een eind komen, tot de grenzeloze opluchting van 70 procent van de Amerikaanse kiezers. Moet onze buitenlandse politiek zich dan aan de opvolgers aanpassen? Dat zal in Den Haag misschien nog een kleine revolutie teweegbrengen.

Een jaar of twee geleden heeft premier Balkenende gezegd dat hij in Nederland het intellectueel debat miste. Nu, in een interview met De Telegraaf verklaarde hij dat hij ‘het gehad heeft met het negativisme. We doen het internationaal gezien geweldig.’ We zijn rijk, we hebben werk en we worden heel oud. Ja, als je het zo bekijkt heeft hij hier en daar gelijk.

Tegelijkertijd is, ook internationaal gezien, het land al meer dan vijf jaar het trouwe volgelingetje van de machtigste man ter wereld, die intussen daadwerkelijk heeft bewezen ook de slechtste president te zijn. Deze gedweeheid zou het onderwerp van een intellectueel debat moeten zijn. Maar van de minister-president zelf mogen we niet weten hoe het zover heeft kunnen komen. Benieuwd wat de twee heren nu in Washington gaan doen.

About this publication