In the almost nine months that Obama has resided in the White House, he has so far accomplished little more than "hope" for "change," as he promised his voters and the world during his campaign. That in itself is not strange.
Making concrete policy from abstract goals is a tough and time-consuming activity. But meanwhile, Obama is engaged in a very wearisome fight on one of the main international points of his policy agenda: Afghanistan. Before he became president, he made Afghanistan first priority in his anti-terrorism policy. He has been working for months already to turn this promise into a practical approach.
Yet the Norwegian committee has thought this enough to grant him the Nobel Peace Prize. The five-headed selection committee does not honor him for what he has done, but for what he hopefully still will do: in international diplomacy, nuclear disarmament, human rights and climate control. Seldom has “a person caught the attention of the world in this manner and given the people so much hope for a better future” as Obama, the committee writes. Thus, he has become “the world's leading mouthpiece” for the ideals the Nobel Prize has been rewarding for 108 years.
What has come over the committee to grant the prize to a politician who still has to redeem all expectations? Have the five selection gentlemen been stunned by the promise of hope?
Perhaps President Obama was flattered. But he has to realize that the prize might be more of a burden than a benefit. Many politicians who have received it while still in office have not gotten much pleasure from it.
President Gorbachev of the Soviet Union (1990) lost his office and his state one year later. President Sadat (1978) and Prime Minister Rabin of Israel (1994) were killed. The honor that is bestowed upon Obama can only turn against him as a kind of kiss of death. In any case, his opponents will have to take an extra step to make him fall.
Every civilian victim in Afghanistan becomes a stain on the award and undermines both jury and winner.
Actually, Obama should have refused the prize, claiming he does not want to be laurelled for intentions, but for results. That is most likely too much to ask. But he can follow the example of Martin Luther King, who said at the prize presentation in 1964, “I must ask why this prize is awarded to a movement which is beleaguered and committed to unrelenting struggle; to a movement which has not won the very peace and brotherhood which is the essence of the Nobel Prize.”
In de bijna negen maanden dat Obama in het Witte Huis resideert, heeft hij tot nu toe weinig meer bereikt dan „hoop” op „ verandering”, zoals hij zijn kiezers en de wereld eerder had voorgespiegeld. Dat is op zichzelf niet raar.
Van abstracte doelstellingen concreet beleid maken is een taaie en tijdrovende bezigheid. Maar intussen is Obama op een van de internationale hoofdpunten van zijn programma in een wel zeer moeizaam gevecht gewikkeld: Afghanistan. Voordat hij president werd, heeft hij dat land tot prioriteit van zijn antiterrorismebeleid verklaard. Nu is hij al maanden bezig van deze belofte een praktische aanpak te maken.
Toch heeft het Noorse comité gemeend hem de Nobelprijs voor de Vrede te moeten verlenen. De vijfkoppige selectiecommissie eert hem niet om wat hij heeft gedaan maar om wat hij hopelijk nog gaat doen: in de internationale diplomatie, de nucleaire ontwapening, de rechten van de mens en de klimaatbeheersing. Zelden heeft „een persoon de aandacht van de wereld in deze mate gevangen en het volk zoveel hoop gegeven op een betere toekomst” als Obama, schrijft het comité. Hij is zodoende „’s werelds leidende spreekbuis” geworden van de idealen die de Nobelprijs al 108 jaar beloont.
Wat heeft het comité bezield om de prijs toe te kennen aan een politicus die alle verwachtingen nog moet inlossen? Zijn de vijf keuzeheren bedwelmd geweest door de roes van hoop?
Wellicht heeft president Obama zich gevleid gevoeld. Maar hij moet hij beseffen dat de prijs hem eerder tot last dan tot nut zal zijn. Veel politici in actieve dienst die hem eerder kregen, hebben er geen plezier aan beleefd. President Gorbatsjov van de Sovjet-Unie (1990) was één jaar later al zijn ambt en zijn staat kwijt.
President Sadat (1978) en premier Rabin van Israël (1994) werden zelfs vermoord. De eer die Obama ten deel valt, kan zich als een soort kus des doods alleen maar tegen hem keren. Zijn tegenstanders zullen in ieder geval een extra stapje doen om hem te laten sneven.
Ieder burgerslachtoffer in Afghanistan wordt een dubbele smet op de laudatio en ondermijnt zowel jury als winnaar.
Eigenlijk zou Obama de prijs moeten weigeren onder het motto dat hij niet nu gelauwerd wil worden om voornemens, maar hooguit straks voor resultaten. Dat is vermoedelijk te veel gevraagd. Maar hij kan wel een voorbeeld nemen aan Martin Luther King. Die zei bij de uitreiking in 1964 dit: „Waarom is de prijs toegekend aan een beweging die nog niet het begin van vrede en broederschap, dat wil zeggen van de essentie van de Nobelprijs, heeft gewonnen?”
This post appeared on the front page as a direct link to the original article with the above link
.